898 17 OCTOBER 1924. „bij voorschot hebben genoten, zoodat deze schoolbesturen „alsnog voor dat jaar aanspraak kunnen maken op het verschil. „Een berekening van een en ander gaat hierbij. „Op grond van het vorenstaande hebben wij de eer U „voor te stellen over te gaan tot de vaststelling der ver goeding als boven bedoeld, zooals die voor iedere school „op bijgaanden staat in de desbetreffende kolom is vermeld, „met dien verstande, dat de beslissing omtrent de scholen „Nieuwstraat 27, vermeld onder nrs. 1, 9, 10 en 11 moet „worden aangehouden, omdat hieromtrent nog correspon dentie loopende is." Niemand der leden hiertegen eenige bedenking hebbende, wordt dienovereenkomstig besloten. 31. Voorstel van Burgemeester en Wethouders, tot vast stelling van het voorschot op de gemeentelijke vergoeding ex art. 101 der L. O. wet 1920 aan de bijzondere school besturen over het jaar 1924, luidende als volgt: „Overeenkomstig art. 103 der L. O. Wet 1920 hebben „de besturen der bijzondere lagere scholen aanspraak op een „voorschot van ten hoogste 80 °/o op de gemeentelijke ver goeding bedoeld in art. 101. „Dit voorschot wordt berekend naar hetgeen voor de „overeenkomstige openbare lagere scholen is uitgegeven over „het laatste dienstjaar waarover de rekening is gesloten „(vastgesteld), in dit geval over 1922. „Uit ons voorstel terzake van het verleenen der vergoeding „ex art. 101 over 1922 blijkt, dat de kosten per leerling der „openbare g. 1. o. scholen in dat jaar f 16.55 en der open- „bare u. 1. o. school f 56.83 hebben bedragen. „Door de reorganisatie van het lager onderwijs in dat „jaar en de opening der U. L. O. School zijn deze kosten „hooger dan normaal. Om derhalve te voorkomen, dat bij „het vaststellen der definitieve vergoeding deze laatste lager „zou zijn dan het verleende voorschot, meenen wij U in

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 898