17 OCTOBER 1924. 34. Rapport der commissie, belast met het onderzoek der rekeningen van de Gasfabriek, de Waterleiding en het Electriciteitsbedrijf over het dienstjaar 1923, met toelichtend schrijven van Burgemeester en Wethouders. De heer SPEYART VAN WOERDEN leest in het toelichtend schrijven van Burgemeester en Wethouders, dat het vormen van extra-reserves boven de noodzakelijke alleen dan tot uitvoering is te brengen, wanneer de gemeente-fïnan- ciën zoodanig zijn, dat men geen zorg behoeft te hebben voor het sluitend maken der gemeente-rekening. Spr. vindt het begrip „noodzakelijke reserves" nogal rekbaar en vreest, dat er op die manier niet veel van het vormen van extra reserves zal komen, terwijl dat juist het denkbeeld der com missie was. Spr. betreurt zulks des te meer, daar hem ter oore is gekomen, dat ten aanzien van het Waterleidingbedrijf werkelijk ingrijpende voorstellen te wachten zijn. De VOORZITTER zegt, dat uit het prae-advies van Burgemeester en Wethouders blijkt, dat een voorstel omtrent het vormen van reserves juist in bewerking is. Wat het Waterleidingbedrijf betreft het heeft nooit veel in de gemeente-kas gestort. heer 1 De heer SPEYART VAN WOERDEN wijst er op, dat de winst over 1923 de raming met f 5000 overtreft. Spr. leidt daaruit af, dat men in de 30 jaren van het bestaan van het bedrijf toch op zijn minst genomen we 1 een extra reserve had kunnen vormen van f 30.000. Zulks ware wen- schelijker geweest dan die luttele overwinsten te storten in de gemeentekas; men had ze dan kunnen accresseeren. De heer CERUTT1 merkt op, dat, hoewel het Water leidingbedrijf in 1893 is opgericht, men eerst in 1910 is begonnen met het maken van reserves. Het gekweekte reserve-kapitaal is dus niet zoo hoog.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 901