908
17 OCTOBER 1924.
De VOORZITTER doet mededeeling van een ingekomen
schrijven van den heer Haaiman, waarbij deze bericht,
zijn in de laatste raadsvergadering ingediende motie van
afkeuring in zake het beleid van den Minister in de Begijn
hofkwestie in te trekken, omdat een behandeling daarvan
nu niet meer het effect zou sorteeren, hetwelk een directe
behandeling zou hebben gehad en hij daarom meent met het
toenmaals uitgesproken mondeling protest tegen de aantasting
van de autonomie van den Raad te kunnen volstaan.
Besloten wordt, dit schrijven voor kennisgeving
aan te nemen.
Rondvraag:
1. De heer HORNIX had verwacht, dat de heer Kor
te weg, die als raadslid telkenmale op de oprichting van
een gemeentelijke badinrichting en de oplossing van de tram
kwestie aandrong, als wethouder spoedig met voorstellen in
die richting zou.zijn gekomen.
De VOORZITTER zegt, dat den Raad, voor wat de
tramkwestie betreft, spoedig een uitgebreid rapport te wachten
staat.
2. De heer COHEN wijst op het gevaar, welke het
rijverkeer door de Dieststraat oplevert, zoolang die straat
aan twee zijden mag worden ingereden. Spr. verzoekt het
daarheen te leiden, dat het inrijden slechts van één zijde
geoorloofd is.
De VOORZITTER antwoordt, dat aan het verzoek van
den heer Cohen de noodige aandacht zal worden gewijd.