25 NOVEMBER 1924. 949 daarvan de schuld dan de toenmalige wethouder van Finan ciën, de heer Feb er, wien die 2 ton zijn ontgaanmen had ze evengoed een paar jaar geleden uit het bedrijf kunnen nemen. Spr. is het dan ook eens met de heeren Speyart van Woerden en Appelboom, dat men destijds 2 ton minder had kunnen leenen. De Raad zal binnen afzienbaren tijd in deze een beslissing moeten nemen, doch Spr. hand haaft zijn voorstel om de zaak eerst te renvoyeeren naar de Gascommissie. De heer SPEYART VAN WOERDEN heeft zoo straks al gezegd, dat die gelden al geruimen tijd geleden uit het bedrijf hadden kunnen worden genomen. Spr. beroept zich nog op de begrootingen van de Gasfabriek voor de jaren 1923 en 1924 en wijst er voorts op, dat het hier een bedrijf geldt met regelmatige ontvangsten. Ten slotte zegt Spr. nog geen antwoord te hebben ontvangen op zijn vraag, wat er inmiddels gebeurd is met het geld, dat op 10 December 1915 is geleend voor de toen zeer urgente uitbreiding van de Gasfabriek. De heer APPELBOOM: Er is in 1915 te veel geleend! De heer KORTEWEG antwoordt den heer Speyart, dat dit geld al dien tijd is gebruikt als werkkapitaalin 1920 heeft de Raad het alleen definitief als zoodanig omgezet. Den heer SPEYART VAN WOERDEN lijkt dit zeer onwaarschijnlijk. De heer APPELBOOM: Het was niet in kas, dus moet het ergens anders berust hebben. De VOORZITTER deelt mede, dat Burgemeester en Wethouders de zaak aan de hand van de gemaakte opmer-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 949