22 FEBRUARI 1924. 95 „slagingen in de openbare vergadering van den Raad, in „welke de aandacht door mij werd gevestigd op het onge- „wenschte van onderhandsche aanbesteding. „Ik meen er verder op te moeten wijzen, dat slechts 6 „firma's zijn uitgenoodigd en hiervan slechts 3 inschreven, „terwijl anderzijds het aantal firma's, die tot uitvoering van „dergelijk werk in staat zijn, zeer groot is, zoodat de met „publieke aanbesteding beoogde voordeelen zijn prijsgegeven „en het recht van mededinging van alle gegadigden is aan getast. „Voor de in deze gevolgde afwijking van den regel is „noch door het dagelijksch bestuur, noch door de commissie „van bijstand, noch door de groote meerderheid van den „gemeenteraad een enkel bijzonder argument aangevoerd. „Ik meen op grond van het bovenstaande te mogen ver trouwen, dat Uw college alsnog zijne mij kenbaar gemaakte „zienswijze zal willen herzien. „Ter Uwer kennisname heb ik de eer U ingesloten alsnog „een bijlage te overhandigen, waaruit U wel gelieve te lezen „wat ik over dit onderwerp in de openbare raadszitting in „eerste instantie gezegd heb." Het wil mij voorkomen, dat de zienswijze van Gedeputeerde Staten door een hooger college niet zou worden gedeeld. Ook wil het mij voorkomen, dat U zeer ten onrechte de meening van Gedeputeerde Staten voor een bepaald geval laat staan, dat het eene goed gefundeerde meening is gaat generaliseeren en daarmee deze onderhandsche aan besteding verdedigt. Dit is gevaarlijk, want met die generaliseering komt het geldelijk belang der gemeente en de gelijkgerechtigheid van alle gegadigden in het gedrang en daarbij ziet U voorbij, dat onderhandsche aanbesteding in het algemeen tot ontzaglijk veel corruptie heeft aanleiding gegeven. U hadt onderhandsche aanbesteding van deze stoomketels beter kunnen verdedigen, alhoewel voor publieke aanbesteding avengoede gronden zouden zijn aan te voeren.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 95