964
25 NOVEMBER 1924.
De heer SPEYART VAN WOERDEN houdt de vol
gende rede:
Mijnheer de Voorzitter,
Ik wensch te beginnen met een opmerking van algemeenen
aard. Ik heb gewacht om een van de laatste sprekers te zijn
omdat ik hoopte, dat deze gemaakt zou zijn door andere
sprekers, ouder in leeftijd, ouder als lid van den Raad. Waar
dit intusschen niet geschied is, meen ik toch deze opmerking
niet onder mij te mogen houden.
Er zijn vandaag twee voorstellen, die, afgezien van den
inhoud, bevreemding wekken omtrent de wijze van indiening.
Sinds 2 September is wethouder de heer Korteweg.
Deze verkiezing was voor velen en zeker voor hem zelve
onverwacht. Hij bleek zich van het gewicht dier functie
bewust en maakte gebruik van den wettelijken bedenktijd
om de benoeming al dan niet te aanvaarden. De heer Ce-
rutti heeft daarover toen terstond in den Raad zijne vol
doening geuit. Thans zijn twee maanden verloopen sedert
die benoeming en heden is het de eerste kennismaking, het
eerste optreden van den heer Korteweg in het openbaar.
Bij vroegere gelegenheid is wel eens gesproken van een
College mèt en een College zonder een bepaald lid. Als dit
zoo geweest is, is het een verdienste van dit lid zoowel als
van de andere leden van het College, dat dit eigenlijk niet
naar buiten is gebleken, dat naar buiten de homogeniteit
is bewaard. Wat is hier echter het geval? Heden zien wij
tot tweemaal toe een wethouder zonder College, een wet
houder van twee maanden, die een Burgemeester naast zich
heeft waar deze, tot mijn leedwezen, afwezig is, mag ik
zulks hier wel zeggen aan wiens kunde niemand twijfelt,
een wethouder van jarenlange ervaring en een wethouder,
die in de periode van één jaar getoond heeft zich met ernst
en ijver aan zijn taak te wijden. Is de heer Korteweg
nu reeds overtuigd het beter te weten dan deze 3 samen?
Is hij van zijn bedachtzaamheid bij de aanvaarding van zijn