1008 29 DECEMBER 1925. hierbij in herinnering het debat over de loonquaestie in de Raadsvergaderingen van 8 en 9 April 1924. Handelende over familieloon en kinderfondsen, schrijft Mr. Dr. Beuns het volgende: „Zijn die fondsen tot bloei gekomen, dan blijft niet langer houdbaar de eisch, dat óók de ongehuwde arbeider een familieloon moet verdienen. Immers een fabri kant, die behalve de premies voor de kindertoeslagen ook nog een familieloon aan de ongehuwde arbeiders zou moeten uitkeeren, zou daardoor gedwongen worden, om meer te betalen, en wel als minimum eisch der strikte rechtvaardig heid dan de behoeften zijner werklieden vorderen. Daarom kan men Mr. P e 1 s t e r bijstemmen, die in het Katholiek Sociaal Weekblad er op wees, dat in dit opzicht de Katho lieke loontheorie hervorming, beter gezegd „ontwikkeling"' in verband met het ook door haar invloed reeds bereikte, van noode heeft." Voor beunhazen op sociologisch terrein schijnt Spr. een conservatief te zijnvoor echte, wetenschappelijke sociologen is hij dat allerminst. En als de heeren Haaiman en Van H a 11 e m het verder nog wagen, hem als conservatief voor te stellen, zal hij hen uitmaken voor bedriegers. Waarom hij geen democraat zou zijn, blijkt uit het ver wijt, dat de heer Haaiman hem doet: „Gij zijt zoo schriel, als het sociale aangelegenheden betreft." Alsof dit het ken merk is van democratie, dat men royaal omspringt met de gemeentekas, als het uitgaven betreft voor sociale doeleinden Spr. ontkent met de meest mogelijke beslistheid, dat men democraat wordt alleen maar door zulk een royaliteit, en hij ontkent even beslist, dat men ophoudt democraat te zijn, als men in dat opzicht minder royaal is. Wij, raadsleden, hebben den eed of de belofte afgelegd, dat wij de belangen der gemeente met al ons vermogen zullen voorstaan en be vorderen. Dit hebben wij steeds indachtig te zijn, dus ook als het betreft uitgaven voor sociale aangelegenheden. Ook dan hebben wij ons zeiven af te vragenwat is in het gemeentebelang De heer Haaiman heeft eens zeer

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 1008