29 DECEMBER 1925. 1011 bedrag van f 80.000.— uit de gementekas vorderen. Er is echter nog meer. Voor een kind van 3 tot 6 jaren zou men f 80.uit de gemeentekas nemen, terwijl een leerling van de openbare lagere school slechts f 25.— kost, een leerling van de Handelsavondschool f 67. een leerling van het Gymnasium f 624. een leerling van de Kook- en Huis houdschool f 28.—, een leerling van de Muziekschool f 16. en een kind van de bijzondere bewaarschool f6.— subsidie. Mijnheer Van H a 11 e m, één ding heb ik kunnen be reiken en wel dit, dat de gemeente, door opruiming van het paardentrammetje jaarlijks f 36.000.in kas kan houden. Mijnheer Van Hattem, wat betreft de indeeling en uitbreiding van het Burgerlijk Armbestuur, mij dunkt U kan hiermede tevreden zijn. Immers het Bestuur wilde zoo veel mogelijk evenredige vertegenwoordiging? Burgemeester en Wethouders namen dit voorstel over, doch bij de ge houden stemming in de voorlaatste raadsvergadering werden mijn partijleden genegeerd. Mijnheer Van Hattem is nog jong en blijkt ijverig, althans het lijkt mij, of hij veronderstelt, dat Keulen en Aken in één dag kunnen worden gebouwd. Zelfs U vraagt niet aan Burgemeester en Wethouders, wilt li dit of dat overwegen, neen, U zegt: „Ik eisch." Als li zoo doorgaat, betreur ik dat voor Uw arme partijgenooten en stel ik mij voor, dat het U zal gaan, zooals het destijds Uw voor gangers, de heeren Van den Brink en Haaiman is gegaan, die ook spoedig te dezer stede uit Uw partij zijn verdwenen en althans hier niets tot stand hebben gebracht. Dan, Mijnheer de Voorzitter, zou ik volgens den heer Haaiman de voetbal zijn van den Directeur van de Bedrijven. Ik zie mij reeds liggen, doch ik geloof niet, dat de Directeur mij met één schop aan het rollen zal brengen. Met den heer Haaiman kan hij dat wel. Hij is immers korter en dikker. Mijnheer Haaiman wenscht echter, dat zijn haan in alles zal koning kraaien en meent van alles verstand te hebben. Zoo moest hij ook in de Commissie

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 1011