1014 29 DECEMBER 1925. treffend vrij onschuldig, zich zoodanig door onbeschaafde die grofheid tegenover aan- en afwezigen onderscheidt, dat men op gerechtigd zoude zijn haar geheel voorbij te gaan. De heer W Haaiman meende goed te doen door het „verbitterde vo gemoed", waarmede hij zegt de raadszaal in- en uit te treden, te luchten in critiek ad hominem tegen de individueele leden in van het College, met uitzondering van den heer Moll, ge dien hij hoog in de lucht stak en die zelf wel zal overwegen, t Hi of men zich aangenamer gevoelt onder de critiek dan wel mc onder de toejuiching van dezen soms al te duidelijken collega. gil Ik wensch niet persoonlijk te zijn tegenover den heer va Haal man en stel slechts zonder haar te beantwoorden aa de enkele vraagwie is de heer EI a a 1 m a n, wat beteekent he hij, hoe gaaf is zijn kerfstok, hoe hoog staat hij als man Bi van zaken, dat hij den moed vindt over anderen den staf on te breken als hij deed? Stond hij inderdaad hooger, hij zoude mc zich niet gewaagd hebben aan een taal, als hij uitstiet. H Effectbejag heeft hem een oud-wethouder doen beschuldigen H „met opzet op de meest grove wijze den Raad te hebben als misleid"; elke motiveering ontbreekt voor deze uitspraak, in die in de periode, waarin de heer F e b e r met ijver de ge door den Raad aan hem opgedragen functie waarnam, geen de steun vindt. En dan duidt de heer Haaiman het ten ze kwade, indien men het voor iemand opneemt. De heer aa Haaiman doelt waarschijnlijk op een debat bij de be- en grooting voor 1924 na 's heeren Febers herkiezing als stc wethouder en hetgeen door Spr. op 8 April 1924 is gezegdva daaruit sprak slechts collegiaal gevoel. va Niet anders dan voos effectbejag is het, als de heer bl Haal man ophaalt een z.g. tramschandaal suggestief aa woord voor trammoeilijkheden waartegen de Voorzitter al: zich „als schurftig schaap" zou hebben verzetin de veel- m< woordigheid van den heer Haaiman komt de onzinnige he gedachtengang niet uit, weshalve het goed is die fraaie taal hier even herhaald te hebben. Waar moet het heen, als ook be anderen onzer met dergelijke losse aantijgingen, gekleed in de O

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 1014