29 DECEMBER 1925. 1031 een uitgangspunt te vinden; welnu hadde hij ook nu nog wat verder geneusd en de notulen der begrooting 1924 geraadpleegd, dan zou hij zoowel zijn vraag, als het door mij daarop gegeven antwoord bereids hebben gevonden. Wat mijn positie in den Raad betreft, waarnaar hij met zooveel belangstelling heeft geïnformeerd, zij geantwoord, dat deze nog immer is, die, van met groote verantwoorde lijkheid gepaard gaande vertegenwoordiger van een grooter deel van het Bredasche kiezercorps dan de heer Van H a 11 e m met zijn beide partijgenooten samen. En dat ik die functie, ook naar zijn meening, nog niet zoo heel slecht heb vervuld, wordt bewezen door het feit, dat hij met geen enkel woord critiek heeft uitgeoefend op alles wat in de afgeloopen twee en een half jaar door mij is verricht; daar komt het toch ten slotte in de allereerste plaats op aan. Wanneer hij mij de vraag stelt, waartoe hij mij rekenen moet, dan wil ik hem wel eens voorlezen, waartoe niet ik, maar blijkbaar zijn partij mij rekende, toen dit in haar kraam te pas kwam. Ik heb hier „De Strijd" van 23 Juni 1923 en lees daar in een artikel genaamd „Roomsche Blijdschap" vermoedelijk dezelfde, die zich hier zoo demonstreert het navolgende „Maar ook in Breda, waar de Roomschen zelf den toe stand verward maakten en de persoonsvereering tot een „belachelijke hoogte opvoerden, waarvan zij zelf de nadeelige „gevolgen ondervonden, ook daar is de uitslag voor hen „ongunstig. Van de vrouwen uit de onderdrukte klassen, „hebben zij met al hunne middelen om deze te beheerschen, „nog minder gemaakt dan van de mannen. In 1919 had de „S. D. A. P.-lijst in Breda 26°/o der stemmen. Thans in „1923 zijn er op onze lijst en die van Haaiman tezamen „meer dan 26% (op 12129 geldige stemmen 3208) 26%% „uitgebracht." Wat het persoonlijk gedeelte van zijn aanval betreft, daarop zal ik niet antwoorden. De heer Van Hattem kon dit antwoord al vinden in de wijze, waarop door U,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 1031