29 DECEMBER 1925.
1035
kennis nam, waar Uwe Majesteit bij Haar besluit van 30
September 1920, Staatsblad no. 765, wederom had vernietigd,
het, eveneens van dezelfde strekking zijnde, artikel 16 van
het reglement van orde van den Raad der gemeente
Veenendaal,
dat hij dan ook de meening koestert, dat voormelde be
schikking op zijn tot Uwe Majesteit gericht verzoek
ten eenenmale gegrond is op de door Uwer Majesteits
Minister van Binnenlandsche Zaken aangehaalde „Ambts
berichten", waarmede zeer zeker zal zijn bedoeld de missive
door het College van Burgemeester en Wethouders van
Breda gericht tot het College van Gedeputeerde Staten der
provincie Noord-Brabant, welke missive luidt als volgt:
Breda, 4 October 1921.
Bericht op schrijven van
25 Mei 1921, G. no. 197.
„Naar aanleiding van nevenstaande missive hebben wij
„de eer onder terugzending der bijlage Uw College
„te berichten, dat bedoeld artikel 12 deel uitmaakt van het
„van 1894 dateerend reglement van orde voor den Gemeen-
„teraad van Breda. Thans is de herziening van bedoeld
„reglement in voorbereiding, zoodat het naar het ons
„voorkomt geen nut heeft de vernietiging te bevorderen
„van een artikel dat hoe men over de wettelijke bestaans
mogelijkheid ook moge oordeelen in de practijk ten
„onzent tot weinig of geen critiek aanleiding heeft gegeven
dat uit bovenvermelde missive blijkt, dat het College van
Burgemeester en Wethouders van Breda destijds een her
ziening van het reglement van orde voor den Raad in uit
zicht heeft gesteld,
dat nu echter sindsdien bijna drie jaren zijn verloopen en
geenerlei herziening of wijziging van bedoeld reglement van
orde heeft plaats gehad,
dat deze mededeeling dus blijkbaar ten onrechte is gedaan,
dat het College van Burgemeester en Wethouders van