29 DECEMBER 1925. 1071 plegen met het bestuur van de afdeeling Breda van ge noemden bond, doch niet met het hoofdbestuur. De heer HAALMAN vraagt, wat er waar is van het gerucht, dat er binnenkort in belangrijke mate paal en perk zal worden gesteld aan het houden van bals. Spr. geeft toe, dat men te waken heeft tegen excessen, doch hij zou het betreuren als aan het Bredasche vereenigingsleven een slag zou worden toegebracht. De VOORZITTER antwoordt, dat hij die zaak onder de oogen zal zien. Tot op heden is hem van een aanslag op het vereenigingsleven niets bekend. Men moet bij der gelijke aangelegenheden rekening houden met den geest, welke in de gemeente heerscht; Spr. kan de verzekering geven, dat in geen geval het vereenigingsleven onder de eventueel te nemen maatregelen te lijden zal hebben. Den heer Van Hattem voegt Spr. toe, dat een motie als door hem bedoeld niet veel zal uithalenhij moet daar- fnede aan den anderen kant zijn. Spr. is niet tegen overleg met den Algemeenen Bond van Politiepersoneel, hij verlangt ook geen mededeeling, dat diens actie gefaald heeft, maar een verklaring, dat het ontslag van den agent Smits en de achteruitstelling van den agent Blakenburg niet be rusten op den ondeugdelijken grond, welken die bond daar voor heeft aangegeven. Deze heeft n. 1. door zijn wijze van ageeren den indruk gewekt en ook ronduit als zijn meening doen blijken, dat bedoeld ontslag enz. het gevolg was van het feit, dat voornoemde agenten waren aangesloten bij een zekere organisatie. Spr. vindt die insinuatie zoo kwalijk, dat hij zoolang de Bond op dat standpunt blijft staan niet met hem in overleg wenscht te treden. De heer VAN HATTEM: Bent U bereid om met den Bond omtrent die kwestie in overleg te treden? De VOORZITTER: Er is voor mondeling overleg geen reden.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 1071