1074 29 DECEMBER 1925. Ik stel voor, dit werk weer op te vatten, een kleine commissie van personen uit en buiten den Raad te benoemen en een bescheiden crediet te verleenen. Evenmin ben ik voldaan over hetgeen Burgemeester en Wethouders in hunne Memorie van Antwoord zeggen over een Volksbadhuis. Wat grenswijziging te maken heeft met de stichting van een volksbadhuis is mij met den besten wil niet duidelijk. Grenswijziging mag niet de kapstok worden, waaraan alle in uitzicht gestelde zaken worden opgehangen veel minder mag het ongemotiveerd uitstel van nuttige zaken aan de bevolking als een wapen in de hand worden geduwd om te strijden vóór grenswijziging. Dat is onjuist en onlo gisch. Niet het oprichten, zooals Burgemeester en Wethouders zeggen, maar de exploitatie van een Volksbadhuis is inder daad een vrij kostbare onderneming, doch er worden ont zaglijke belangen mee gediend. Ik ben weliswaar bezuinigingsman in dien zin, dat ik meen, dat de gemeente bestaande uitgaven binnen redelijke perken moet houden, zooals ik bij de algemeene beschou wingen in zake de salarissen en loonen heb getoond, doch zal gaarne tot de stichting van een volksbadhuis meewerken. Burgemeester en Wethouders zeggen nog„Overigens meenen wij te weten, dat het particulier initiatief in dezen zin thans werkzaam is." Gaarne zou ik van Burgemeester en Wethouders hierom trent bij deze gelegenheid nadere inlichtingen ontvangen, aangezien toch reeds in beginsel tot stichting van een ge meentelijk volksbadhuis is besloten. De heer ME1JVIS kan het betoog van den heer Z ij 1- mans volkomen onderschrijven; de toestand, waarin zich de volksbadplaats bevindt, is strijdig met de eischen der hygiëne. Het is een schande voor Breda. Spr. dringt er op aan, zoo spoedig mogelijk een andere plaats voor de volks-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 1074