1098
30 DECEMBER 1925.
De heer MOLL verzoekt nog eenige opmerkingen te
mogen maken naar aanleiding van de woorden van den heer
Kooperberg hier gisteren gesproken over het beheer
van den gemeentelijken reinigingsdienst. Spr. betreurt het,
dat de heer Kooperberg die zaak niet in de afdeelings-
vergadering te berde heeft gebracht. Hij was gisteren niet
in staat den heer Kooperberg onmiddellijk van repliek
te dienen, aangezien verschillende data hem toen onbekend
waren. De heer Kooperberg heeft gisteren o. a. gezegd,
dat reeds in het voorjaar een besluit genomen was tot aan
schaffing van een benzinepomp. Spr. heeft het verloop van
die zaak eens nagegaan en daarbij is hem gebleken, dat het
voorstel van de reinigingscommissie aan Burgemeester en
Wethouders, tot het aannemen van de aanbieding van
„Acetylena", in de vergadering van 7 October j. 1., dus
eerst in het najaar, is vastgesteld. Het is ingezonden op 10
October en de desbetreffende machtiging van Burgemeester
en Wethouders is 16 October d. a. v. verleend. Het verzoek
aan „Acetylena" om de stukken, benoodigd voor de aanvrage
in orde te maken, dateert van 24 October. Deze heeft daarop
den 28sten October geantwoord. Inzending der door
„Acetylena" gevraagde teekening heeft 3 November plaats
gehad. De stukken zijn van „Acetylena" terug ontvangen
op 9 November, welke daarop den lOden November aan
Burgemeester en Wethouders gezonden zijn. Die stukken
zijn door Burgemeester en Wethouders aan Gedeputeerde
Staten ingezonden op 13 November j. 1. De zaak heeft
verder het gewone verloop eener Hinderwetsprocedure,
waarin ook Princenhage gekend moet worden.
Wat den verkoop van de paarden betreft, kon Spr.
gisteren niet definitief verklaren, of er een of meer paarden
verkocht waren. De verkoop van drie paarden heeft op 22
Augustus j. 1. plaats gehad, nadat daaraan op 30 Juli een
voorstel van de commissie aan Burgemeester en Wethouders
voorafgegaan was, gevolgd door een machtiging van laatst
genoemd College d. d. 4 Augustus. De verkoop is door