30 DECEMBER 1925. 1099 Burgemeester en Wethouders goedgekeurd op 25 Augustus d. a. v. Het spijt Spr. ten zeerste, dat de heer Kooper berg zich niet eerst bij den Directeur vergewist heeft van de juistheid zijner bemerkingen alvorens ze in den Raad ter sprake te brengen. De heer KOOPERBERG betreurt het te moeten con- stateeren, dat de heer Moll geschiedenis maakt. Spr. houdt vol, dat de reinigingscommissie al in het voorjaar heeft besloten tot aankoop van een benzinepomp. Desondanks werd zij maar niet aangeschaft. De commissie was in het najaar van oordeel, dat er aan dit traineeren een einde moest komen. Spr. beroept zich in dit verband op de notulen der commissie-vergaderingen, De heer MOLL zegt, dat de heer Kooperberg volkomen gelijk heeft, dat de zaak reeds in April van dit jaar door de commissie is aanhangig gemaakt. De heer Kooperberg zal evenwel niet ontkennen, dat de Directeur het recht heeft om over de voorstellen der commissie te adviseeren. Het gaat hier om het definitieve besluit en dit dateert van 7 October. De heer KOOPERBERG: Het is toch een feit, dat de commissie in April tot de aanschaffing heeft besloten. De VOORZITTER: U meent: geadviseerd. De heer KOOPERBERG: Nu goed, geadviseerd dan. In Juli was de pomp er echter nog niet. Toen heeft de heer Moll zich daarover in een commissie-vergadering nog zeer boos gemaakt en gezegd: „Daar moet nu maar eens een einde aan komen!" De VOORZITTER: Het komt mij voor, dat de geheele

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 1099