1104 30 DECEMBER 1925. „Aanstonds voegen wij er bij, dat ook dan nog over wegende redenen tot plaatsing op een voorbereidende „school kunnen leiden. Wij noemen er tweeallereerst „het eenigst kind zijn, daarna het zoeken, reeds op dien „leeftijd, van aansluiting bij een anderen kring, niet voldoende „bevredigd door het enkele uren nu en dan spelen met „kameraadjes. De dames van de practijk vangen nog veel „meer op, wanneer naar de reden wordt onderzocht, waarom „het kind bij de juffrouw komt. „In het algemeen kan en zoo komt de beteekenis van „de voorbereidende school, zooals men die meer en meer „heeft ingezien, het duidelijkst uit in het algemeen kan „worden aangenomen, dat het huisgezin aan het verlangen „van het kind tot 6 of 7 jaar niet kan voldoen, zoolang niet „de toestanden nog geheel anders zijn geworden dan nu. „De opvoeding der moeders, de woningtoestanden, zijn van „dien aard, dat de huiselijke vorming tot den leeftijd, waarop „het kind naar de lagere school gaat, nog veel te veel is „een zoethouden en dat zij aan groote eenzijdigheid lijdt. „De meeste ouders erkennen dat zelf. „Men ziet, dat wij van het verband met de lagere school „met geen woord hebben gerept. Toch willen wij allerminst „ontkennen, dat het bezoeken van een voorbereidende school „het kind meer vatbaar maken kan voor het ontvangen van „het eigenlijke onderwijs. Maar dat mag nooit doel worden. „Een en ander te zamen genomen, behoeft het ons zeker „niet te verwonderen, dat het voorbereidende onderwijs zich „zulk een belangrijke plaats heeft veroverd; eer kan het „ons bevreemden, dat het niet eer is geschied. In de jaren, „waarin wij door levensleiding genoopt worden ons met het „bewaarschoolwezen te bemoeien, is een steeds stijgende „belangstelling vrijwel overal merkbaar, en, zal wel altijd „waar blijven; dat men het er allerminst over eens is, of „kinderen in den leeftijd van 4 tot 6 jaar beter naar een „bewaarschool worden gezonden dan wel in het gezin op gevoed. Wanneer hier het voor en tegen in procenten

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 1104