1138 30 DECEMBER 1925. zegd. Wat de kwestie van de verharding der buitenwegen betreftde heer B o g m a n s heeft haar dezer dagen nog in het juiste licht gesteld, toen hij bij de behandeling van het voorstel tot het doen uitvoeren van bestratings- en rioleeringswerken in het Wilhelminapark opmerkte, dat hij niet met dat voorstel kon medegaan zoolang niet bestaande wegen in onze gemeente verbeterd waren. Het spreekt vanzelf, dat de Bredasche belangen in de eerste plaats onder de oogen moeten worden gezien. Verbetering van die buiten wegen kan dan ook moeilijk worden verlangd, al is het ook wenschelijk. Als men b. v. de Baronielaan onder handen zou nemen, dan zou men dat ineens goed moeten doen; het verhoogde middenpad zou dan kunnen vervallener zouden wellicht rijwielpaden zijn aan te brengen. Een en ander zou veel kosten met zich medebrengen. Spr. is het niet met den heer Z ij 1 m a n s eens, dat dergelijke zaken met grenswij ziging niets uitstaande hebbenhet feit, dat men het er hier zoo vaak over heeft, spreekt op zichzelf al boekdeelen. De heer ZIJLMANS kan zich met de redeneering van den Voorzitter niet vereenigen; de verbetering van die wegen raakt ook Bredasche belangen. De heer KORTEWEG merkt op, dat men de Koningin nestraat direct verder bestraat, wanneer er een pand is bij gebouwd. De heer ZIJLMANS: Ik heb de Verlengde Koninginne straat op het oog. De VOORZITTER: Aan deze straat aan den vijver woont geen enkele Bredanaar. Onlangs is in de Bouw commissie een prachtig plan behandeldhet betrof het maken van een weg over het Chassé-terrein, door langdurig onder handelen mogelijk gemaakt. De commissie was echter van oordeel, dat onder de tegenwoordige omstandigheden daartoe

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 1138