26 FEBRUARI 1925. 121 „prijzen niet in aanmerking komen. Deze bepaling „kan zonder bezwaar worden opgenomen, aangezien „het bekend is, dat er nog andere beignetskraam- houders zijn, die nog hoogere bedragen willen bieden, „wanneer aan hen onderhands een plaats zou wor- „den toegewezen 3e. „dat het bovendien in 't algemeen de voorkeur ver dient geen enkele standplaats onderhands te ver dachten. „Wij kunnen hieraan nog toevoegen, dat verzoekers reeds „3 jaren achtereen eenzelfde verzoek tot ons College hebben „gericht, waarop echter steeds eene afwijzende beslissing is „genomen." De heer MOLL kan zich met dit prae-advies niet ver eenigen. Het argument van Burgemeester en Wethouders, dat, wanneer de verzoeken van adressanten worden inge willigd, het te verwachten is, dat nagenoeg alle Bredasche kermis-exploitanten een dergelijk verzoek zullen indienen en hiervoor de beste plaatsen zullen uitkiezen, gaat niet op, daar de plaatsen van gemeentewege worden aangewezen. Indien andere Bredasche kermis-exploitanten met een derge lijk verzoek mochten komen, dan zou Spr. ook hun onder hands een standplaats willen verpachten. Hij vindt de geboden pachtsommen heel billijk. Voorts zegt Spr. dat, indien de Raad gunstig op het verzoek van adressanten mocht be schikken, deze daarmede niets bijzonders zou doen. Om dit aan te toonen noemt Spr. tal van gemeenten, waar eveneens onderhandsche verpachting geschiedt. Ten opzichte van het verzoek van H. R. Wouters c. s., voorkomende onder punt 4 der agenda, merkt Spr. op, dat zij zich tot een ver keerd adres gewend hebbenzij zouden in Utrecht moeten zijn; daar kunnen n. 1. alleen Utrechtenaren onderhands pachten. Spr. geeft ten slotte in overweging, gunstig op het adres van van Leeuwen c. s. te beschikken.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 121