26 FEBRUARI 1925.
125
,ons afwijzend prae-advies op het adres van directeur en
.leeraren der Ambachtsschool, om teruggaaf van ingehouden
„pensioensbijdragen over het jaar 1920.
„Tot goed begrip van deze zaak wenschen wij nog het
„volgende onder Uwe aandacht te brengen.
„Vroeger werden de bezoldigingen van het onderwijzend
„personeel aan de Ambachtsschool vastgesteld door den Ge
meenteraad zonder eenige inmenging van hoogerhand. Het
„Rijk en de Provincie subsidiëerden deze instelling, waarbij
„alleen als voorwaarde was gesteld, dat het onderwijs moest
„worden gegeven volgens een goedgekeurd leerprogramma
„en dat begrooting en rekening jaarlijks aan de goedkeuring
„van den Minister zouden worden onderworpen.
„In 1919 stelde de Minister een leidraad vast, waarnaar
„hij de bezoldigingen voor het personeel aan alle nijver
heidsscholen hier te lande wenschte geregeld te zien. Deze
„regeling werd door den Gemeenteraad overgenomen.
„In 1921 verscheen een nieuwe leidraad, waaraan de
„Minister terugwerkende kracht wenschte te zien toegekend
„tot 1 Januari 1920, met vrijstelling tevens van de verplichting
„tot pensioensbijdrage.
„Aan het eerste verzoek werd voldaan, doch bij den Ge
meenteraad bestond overwegend bezwaar om van 1 Januari
„1920 af geen pensioenverhaal meer toe te passen, wijl het
„premievrijpensioen voor alle gemeente-ambtenaren, dus ook
„voor de leeraren der Ambachtsschool, met 1 Januari 1921
„was ingevoerd en eene afwijking van dit besluit, uitsluitend
,,ten behoeve van de leeraren der ambachtsschool, tot
„ongewenschte gevolgen zou kunnen leiden.
„Met deze regeling heeft de Minister genoegen genomen.
„Later, na de invoering van de Nijverheidsonderwijswet
„is de salariëering van het personeel der Ambachtsschool
„aan de bevoegdheid van den Gemeenteraad onttrokken.
„Een en ander is thans geregeld bij Koninklijk besluit ter
„uitvoering van de Nijverheidsonderwijswet, terwijl bij af
zonderlijk besluit het pensioenverhaal voor deze ambtenaren
