126 26 FEBRUARI 1925. „is geregeld. Hierbij is bepaald, dat de gemeente hare aan spraak op rijkssubsidie zou verliezen, indien van deze rijks- voorschriften zou worden afgeweken. „Adressanten wijzen in hun adres op de zonderlinge po sitie, waarin zij sedert 1920 verkeeren ten opzichte van het „begrip „gemeente-ambtenaar". Zij willen het doen voor komen, alsof zij thans niet meer tot die categorie behooren „en derhalve ook in 1920 niet daaronder hadden gerang schikt mogen worden. „Deze opvatting is echter geheel onjuist. „De leeraren der Ambachtsschool waren in 1920 gemeente- „ambtenaar en zijn dat onafgebroken gebleven, evenals b. v. „de leeraren aan het Gymnasium en het onderwijzend per soneel bij het openbaar lager onderwijs. Alleen de regeling „der bezoldiging geschiedt voor deze categoriëen anders dan „voor het overig gemeentepersoneel. De Raad heeft deze „regeling niet in de hand, doch is gehouden zich te gedragen „naar de voorschriften, welke van regeeringswege zijn gesteld. „Afgescheiden van het bedrag der restitutie, hetwelk nog „f 2141.28 zou bedragen, meenen wij inwilliging van het „verzoek van adressanten ten zeerste te moeten ontraden. „Er zou dan een precedent geschapen worden, hetwelk tot „zeer ongewenschte gevolgen zou kunnen leiden en waarvan „het einde niet is te overzien. „Wij geven U derhalve ernstig in overweging op het adres „afwijzend te beschikken." De heer HORNIX zegt, dat deze kwestie eigenlijk al in de vergadering van 24 Juni j. 1. is beslist; toen heeft de Raad te kennen gegeven, dat recht en billijkheid vorderen, dat de gestorte pensioensbijdragen over 1920 worden ge restitueerd. Spr. blijft dan ook van oordeel, dat men een onbillijkheid begaat jegens deze menschen, door hen in het eene geval als gemeente-ambtenaren en in het andere als rijksambtenaren te beschouwen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 126