26 FEBRUARI 1925.
147
ze zijn niet van den Burgemeester van Princenhage maar
van een hoogstaand medicus te Breda dan is de barak
niet eenmaal, maar zelfs door twee gezinnen bewoond geweest.
Mijnheer de Voorzitter, nu ik omtrent deze kwestie toch
het woord heb, iets over de barak zelve.
De toestand van de barak te Princenhage is van dien
aard, dat ze in geenen deele ook maar aan de minste eischen
voldoet. Op de eerste plaats is deze barak niet van den
openbaren weg afgesloten, zoodat de kinderen rondom deze
barak kunnen spelen en zeer gemakkelijk besmetting kunnen
overbrengen; ten tweede is deze barak in bouwvalligen
toestand en lijkt zij volgens mededeeling van mijn zegsman
meer op een hok dan op een barak.
Mijnheer de Voorzitter, dat deze barak in geenen deele
voldoet aan te stellen eischen, bewijst het volgende.
In de barak van het gemeenteziekenhuis te Breda werd
in December 1922 uit de gemeente Princenhage op verzoek
van arts Joling opgenomen Frans Laurijssen, lijdende
aan diphtherie. Waar hier spontaan operatief ingegrepen
moest worden, wat in de barak te Princenhage niet mogelijk
is, geschiedde de opname zonder voorafgaande financieele
regeling. Arts Joling verzocht dan ook opname voor zijne
rekening. De patient werd na 3 weken genezen ontslagen.
In Maart 1924 werd door arts Joling opname gevraagd
van Joha. Nieuwlaat, Willemstraat, Princenhage, eveneens
lijdend aan diphtherie, thans me'; een begeleidend schrijven
van den voorzitter van het Algemeen Armbestuur te Prin
cenhage, dat het Armbestuur voornoemd de onkosten voor
zijne rekening nam.
Arts J o 1 i n g verklaarde, dat dergelijke patiënten in de
barak van de gemeente Princenhage niet behoorlijk verpleegd
kunnen worden, daar er voor operatief ingrijpen enz. enz.
geen benoodigdheden aanwezig zijn.
Dat voor patiënten van buiten de gemeente f9.per
dag voor verpleging gerekend wordt, is eene onjuiste be
wering. Voor verpleging wordt in den regel niet meer dan