J- 2 APRIL 1925. 165 De heer PELSTER antwoordt, dat het College te dien aanzien nog hetzelfde standpunt inneemt als toen deze zaak hier de vorige maal behandeld werd. Burgemeester en Wet houders laten na de verwerping van hun voorstel de beslis sing in deze verder aan den Raad over. Den heer ZIJLMANS wil het ook voorkomen, dat, al hoewel door inwilliging van het verzoek de toestand ter plaatse iets beter zou worden, het aanbeveling verdient de gevraagde ontheffing niet te verleenen. De Gezondheids commissie heeft de zaak indertijd minutieus onderzocht; het gaat dus niet aan, haar advies zoo maar ter zijde te leggen. Daarbij komt nog, dat het bewuste perceel aan een hoofd straat is gelegen, hetgeen een reden te meer is om het ver zoek niet toe te staan. Aangezien dergelijke kwesties voor den Raad moeilijk te beoordeelen zijn, wenscht Spr. te zijner tijd art. 15 uit de Bouwverordening te lichten. De tegen woordige loop van zaken geeft veel vertraging en er staat dan toch altijd nog beroep open op den Raad. <4* De VOORZITTER heeft er nog de vorige maal op ge wezen, dat de afdoening van dergelijke aanvragen ten zeerste bespoedigd zou worden, indien de beslissing daarover aan Burgemeester en Wethouders werd overgelaten met beroep op den Raad. Wil men dit bereiken, dan moet art. 15 niet uitgelicht, maar gewijzigd worden. Spr. is van meening, dat, wanneer er in den Raad van meerdere zijden stemmen op gaan om het artikel in kwestie te wijzigen, het dan op den weg van Burgemeester en Wethouders ligt om overeen komstig hun inzicht, dat de Raad destijds niet wilde deelen. aan dien wensch tegemoet te komen. Wat de zaak zelve betreft, zegt Spr., dat dit voorstel een gevolg is van de beslissing, de vorige maal door den Raad genomen. Dat wil echter nog niet zeggen, dat het College thans met in williging van het verzoek accoord gaat; Spr. voor zich al thans niet.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 165