170
2 APRIL 1925.
De heer SCHRAUWEN, die zich ook ter plaatse van
den toestand overtuigd heeft, kan zich volkomen aansluiten
bij de woorden van de vorige sprekers.
De heer PELSTER zegt, dat het inderdaad juist is, dat
er behalve het gangetje nog een klein open plaatsje over
schiet, maar dat doet aan de zaak niets af. De open ruimte
achter het gebouw wordt geheel volgebouwd, zoodat men
geen luchtverversching meer zou hebben, daar de achterdeur
dan niet meer op een open plaats uitkomt. Inwilliging van
het verzoek zou wel degelijk vergrooting van de moeilijkheid
om een eventueele brand te blusschen met zich brengen.
In het gebouw, achter de bestaande kegelbanen gelegen, is
voldoende gelegenheid om nieuwe te maken. Er is dan ook
geen reden om in dit geval van de bepalingen van art. 15
der Bouwverordening nog verder af te wijken.
De heer MOLL bestrijdt de bewering van den heer Pel
ster, dat de luchtverversching in het gedrang zou komen.
Spr. toont aan, dat men voldoende gelegenheid tot lucht
verversching behoudt. Voorts zegt Spr., dat in het achter
gedeelte van het gebouw slechts één kegelbaan zou kunnen
worden gelegd. Deze aanvraag houdt dan ook verband met
de bestaansmogelijkheid van de vereeniging. Bovendien is
het een groot inconvenient als kegelbanen achter elkander
liggen.
De heer KORTEWEG zegt, dat toevoer van licht en
lucht voldoende is te maken. Rest dus nog alleen het brand
gevaar. Wanneer de verbouwing doorgaat, dan zal er geen
gelegenheid meer zijn om in geval van brand aan de ach
terzijde bij het gebouw te komen. Wellicht zouden in het
achtergedeelte van het pand deurkozijnen te plaatsen zijn,
waardoor de bezoekers bij brand een goed heenkomen zou
den kunnen zoeken, doch Spr. zou, alvorens in deze een