2 APRIL 1925.
177
gesteld eens, dat hij zulks gedaan had, hij zou er niets mede
bereikt hebben. Spr. gelooft, dat de vraag, welke hij thans
tot het College gaat richten, wel voor mondelinge beant
woording vatbaar is. Deze vraag luidt: Zijn Burgemeester
en Wethouders niet van oordeel, dat, gezien de verkoop-
politiek van het afgeloopen jaar, men in 't vervolg voor
zichtiger zal moeten zijn? De cokesprijs moet gelijken tred
houden met navraag en jaargetijde. Prijsverlaging moet in
Juli plaats hebben. In het najaar moet men de Bredasche
ingezetenen in de gelegenheid stellen goedkoope cokes in te
slaan en is er dan nog over, dan eerst mag naar buiten
geleverd worden. Voorts wijst Spr. op eenige artikelen
voorkomende in de Nieuwe Rotterdamsche Courant en in
andere bladen -- over den kritieken toestand, welke op de
internationale kolenmarkt heerscht. Deze artikelen doen zien,
dat men in de naaste toekomst een enorme verlaging van
de kolenprijzen kan verwachten. Wanneer men dit in aan
merking neemt, is het dan juist om thans den cokesprijs te
gaan verhoogen? In de eerste plaats dient men een cokes-
politiek te voeren, welke verband houdt met de kolenprijzen
en in de tweede plaats moet onder alle omstandigheden de
commissie van bijstand worden gehoord. De taak van een
zoodanige commissie is een zeer beteekenisvolle. Bijstaan
beteekent volgens Spr. in dit geval medebeheerende com
missie is dus van hare daden verantwoording schuldig aan
den Raad. Dan is het echter ook noodig, dat zij tijdig en steeds
op de hoogte wordt gebracht van de verschillende dingen,
die zich voordoen.
De VOORZITTER is niet van plan terstond op het
betoog van den heer Haaiman in te gaan, alhoewel het
niet moeilijk zou zijn onmiddellijk eenige onjuistheden te
noemen.
De heer Haaiman: Noemt U ze dan liever!