2 APRIL 1925. 179 de Raad het hoogste college in de gemeente is en ook vele andere leden in commissiën van bijstand zitting hebben, voor wie dus deze kwestie ook zijn nut kan hebben, is Spr. van meening, dat zijn vraag hier wel degelijk op zijn plaats is. Het ware volgens Spr. raadzamer geweest als de Voor zitter zijn vraag met ja of neen beantwoord had in plaats van te trachten er om heen te draaien. De VOORZITTER zegt, dat de heer Haaiman voort gaat met in vage bewoordingen te spreken. Waarom noemt de heer Haaiman zelfs niet één geval? Het staat dan ook wel vast, dat het College van de zijde van de Gascommissie nimmer een klacht over onvolledige voorlichting heeft be reikt. Op de vraag over de cokesprijzen, van ondergeschikt belang, wat volledigheid van informatie betreft, "zal nader worden geantwoord. De heer HAALMANZoo, vindt U dat van zoo onder geschikt belang De VOORZITTER: Wanneer de heer Haaiman de punten noemt, waarover de Gascommissie niet of niet tijdig op de hoogte is gebracht, zullen Burgemeester en Wethou ders ook daarop antwoorden. Nu zegt de heer Haaiman welde Voorzitter der commissie had die klachten aan Burgemeester en Wethouders moeten overbrengen, maar Spr. acht de commissie mans genoeg om zich zelve tot Bur gemeester en Wethouders te wenden. Men moet met der gelijke zaken niet ongemotiveerd in het publiek komen aan dragen. De heer KORTEWEG, die als voorzitter van de Gas commissie in het geding is gehaald, verklaart, altijd alles wat in die commissie behandeld is, aan Burgemeester en Wethouders te hebben overgebracht.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 179