2 APRIL 1925. 185 ingooien van ruiten door de jeugd, die met steenen en hout naar de vruchten werpt, te voorkomen. Voorts zegt Spr., dat het hier een verkeersverbetering betreft. De toestand is op het oogenblik zóó, dat het verhoogde voetpad eenige meters vóór den Oranjesingel en den Wilhelminasingel uitschiet. Naar aanleiding van de woorden van den heer Speyart van Woerden, die uit een bezuinigingsoogpunt wil voor komen, dat in alle uithoeken van de stad plantsoenen worden aangelegd, merkt Spr. op, dat zulks een kwestie van opvat ting is; hij voor zich is van oordeel, dat men volgens die redeneering wel alles achterwege kan laten. Ten slotte zegt Spr. het eens te zijn met den heer Cerutti, dat elke uit gaaf, welke ter bevordering van het stadsschoon wordt gedaan, geen weggegooid geld is en dat men alles in het werk moet stellen om het aanschijn van de stad zoo liefelijk mogelijk te maken. De heer KORTEWEG onderschrijft de woorden van den heer Moll, dat dit voorstel van het College uitgaat en niet van den Directeur der Beplantingen. De overgang naar de singels is thans zeer smal. Uit een oogpunt van verkeer gezien, zal men, bij uitvoering van het voorgestelde plan, daar een goeden toestand verkrijgen, terwijl zulks tevens zal bijdragen tot verfraaiing van de stad. De heer KOOPERBERG verklaart uit persoonlijke onder vinding de absolute noodzakelijkheid van de inkorting van het verhoogde voetpad ten behoeve van het verkeer niet in te zien, maar afgezien daarvan behoeven de boomen toch nog niet gerooid te worden. De heer BOGMANS kan zich met de inkorting van het verhoogde voetpad vereenigen, doch niet met het motief, dat de boomen gerooid moeten worden, omdat het vrucht dragende zijn, want dan zouden er nog veel meer boomen dienen te worden gerooid,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 185