2 APRIL 1925. 191 De heer HORNIX deelt mede, dat hij verleden jaar, toen dit voorstel in de Bouwcommissie is ter sprake geweest, bezwaren daartegen in het midden heeft gebracht. Hij was n. 1. niet overtuigd van de dringende noodzakelijkheid der vernieuwing. Spr. heeft zich ter plaatse op de hoogte gesteld en heeft thans gezien de bouwvalligheid van den kade muur geen bezwaar meer tegen de voorgestelde vernieuwing. Den heer ZIJLMANS komt het voor, dat eerst weieens een grondig onderzoek mocht worden ingesteld naar den toestand van den muur en daaromtrent een uitvoerig rapport diende te worden overlegd. Spr. acht thans de mogelijkheid niet uitgesloten, dat het bewuste gat te herstellen is. Nu zegt de Directeur van Openbare Werken wel, dat hij de verantwoordelijkheid niet langer wenscht te dragen, doch Spr. noemt dit dikke woorden. De Directeur moet eerst maar eens aantoonen, dat vernieuwing werkelijk noodig is. Met de voorgenomen verbetering van de rooilijn kan Spr. zich vereenigen; dat is noodzakelijk. Spr. dringt ten slotte aan op het instellen van een grondig onderzoek en het uit brengen van een behoorlijk rapport. De heer BOGMANS wil wel een rapport van deskun digen, maar niet een, dat veel geld kost. Spr. brengt in herinnering, dat de Raad deskundigen onder zijn leden telt hij verwacht, dat deze wel kosteloos rapport zullen willen uitbrengen. De heer ZIJLMANS zegt, dat de heer Bog mans hem verkeerd begrepen heeft. Spr. bedoelt een uitvoerig rapport van den Directeur van Openbare Werkendeze is toch ook deskundig. De heer COHEN vraagt, of, in geval de Raad dit voor stel aanneemt, een kademuur van dezelfde dikte zal worden gebouwd als bij de aanlegplaats van de Amsterdamsche boot.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 191