192 2 APRIL 1925. Het komt hem n. 1. voor, dat zulks niet noodig is, aangezien de nieuwe kademuur geen dienst behoeft te doen als loswal. Den heer NEVE is het al jaren geleden opgevallen, dat de bewuste kademuur in zeer slechten toestand verkeert. Spr. geeft den Directeur van Openbare Werken groot ge lijk, dat hij de verantwoordelijkheid daarvoor niet langer wenscht te dragen. De heer SPEYART VAN WOERDEN vindt de moti veering van een zoo uiterst kostbaar voorstel als het onder havige zeer sober. Als men die motiveering leest, vraagt men zich af, of het nu wel noodzakelijk is, dat er tengevolge van een geconstateerden plaatselijken, dus gedeeltelijk, slechten toestand een geheel nieuwe muur moet komen. Is het dan ook niet raadzaam om eerst eens een degelijk onderzoek in te stellen? De toelichting van dit voorstel acht Spr. ten eenenmale onvoldoende. Met de voorgestelde verlegging van de rooilijn kan Spr. zich volkomen vereenigenhet is hoog noodig en had eigenlijk al jaren geleden moeten gebeuren. De heer SCHRAUWEN wijst er op, dat men bij het maken van den ontworpen verkeersweg is aangewezen op verbreeding van den kademuur. Spr. acht het derhalve het voordeeligst thans alles ineens tot stand te brengen. De heer KORTEWEG zegt, dat, wanneer men als des kundige den kademuur beziet, men tot de conclusie komt, dat de muur om een vakterm te gebruiken naderhand „bekleed" is geworden. Spr. vermoedt, dat de Directeur den aard van den bouw van den muur wel behoorlijk onderzocht zal hebben, al blijkt zulks niet uit de stukken. Maar, vraagt Spr., moet de Directeur nu precies omschrijven, hoe dat onderzoek heeft plaats gehad? Dat is toch niet noodig. Ten slotte zegt Spr., den toestand, waarin de muur op het oogen- blik verkeert, gevaarlijk te achten.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 192