2 APRIL 1925. 193 De heer PELSTER is van meening, dat het eenige mid del, om de zaak afdoende te onderzoeken, zou zijn de muur eerst af te breken. Spr. gelooft echter, dat men den Direc teur toch wel als ter zake deskundig mag beschouwen, even als de heer Korteweg. Voorts wijst Spr. er op. dat de zaak ook door de Bouwcommissie is bezien. De heer Hor- nix, die aanvankelijk bezwaren had tegen het plan, is later toen hij zich ter plaatse op de hoogte had gesteld, van meening veranderd. De Directeur acht den huidigen toestand van den muur absoluut gevaarlijk. De heer ZIJLMANS is het niet met den heer Pel ster eens, dat de eigenlijke toestand van den muur niet anders onderzocht zou kunnen worden dan door hem af te breken. Spr. vindt, evenals de heer Speyart' van Woerden, de motiveering van dit voorstel zeer sober. De Directeur moet den Raad volledig inlichten, zoodat ten duidelijkste blijkt, dat vernieuwing hoogstnoodzakelijk is. Dit is echter niet gebeurd en derhalve kan Spr. zijn stem aan dit voorstel niet geven. Hij vindt het verschrikkelijk om zoo maar f 28000. uit te geven. Wat de verlegging van de rooilijn betreft, herhaalt Spr., dat hij zich daarmede kan vereenigen. De heer PELSTER zegt, dat het rapport van den Direc teur niet aan den Raad is overgelegd, maar dat de conclusie ervan in het voorstel van Burgemeester en Wethouders is overgenomen. Men behoeft evenwel niet te twijfelen aan de deugdelijkheid van het gehouden onderzoek. De heer ZIJLMANS wenscht, alvorens een beslissing in deze te nemen, dat rapport te zien. De VOORZITTER verklaart, dat dit voorstel behoorlijk is voorbereid. Bij het onderzoek is nauwkeurig nagegaan, of vernieuwing van den muur noodzakelijk is. Het College heeft zich met den Directeur ter plaatse op de hoogte ge-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 193