194
2 APRIL 1925.
steld. Een en ander heeft geleid tot de indiening van dit
voorstel. Nu kan men wel het rapport van den Directeur
aan den Raad overleggen of wel een andere deskundige
raadplegen, maar de vraag is, of de toestand van den muur
een zoo lang uitstel gedoogt.
De heer ZIJLMANS blijft den indruk behouden, dat de
zaak niet grondig genoeg is onderzocht. Spr. geeft toe, dat
er wel iets zal moeten gebeuren, doch er zal nog uitgemaakt
moeten worden, of vernieuwing dan wel herstelling van den
muur noodig is. Hij wenscht in elk geval een nader rapport.
De heer KORTEWEG merkt op, dat herstelling ongeveer
*/3 van de thans geraamde kosten zal vorderen. Maar, dan
heeft men nog geen verbreeding van den kademuur en dat
maakt toch het voornaamste onderdeel uit van de beoogde
verbetering van de verkeersmogelijkheid.
De heer COHEN verzoekt beantwoording van zijn vraag
omtrent de dikte van den nieuwen kademuur.
De VOORZITTER: De heer Cohen kan er van ver
zekerd zijn, dat de muur niet dikker zal worden gemaakt
dan noodig is. Voorts zegt Spr., dat geen nader rapport
kan worden uitgebracht, wanneer niet gezegd wordt, wat
voor inlichtingen men verlangt.
De heer ZIJLMANS: Dat heb ik toch duidelijk genoeg
gezegd: of de muur niet hersteld zou kunnen worden.
De heer PELSTER: Met herstellen van den muur zou
de beoogde verbreeding van den weg toch niet verkregen
zijn.
De heer APPELBOOM vraagt, waarom het rapport van
den Directeur van Openbare Werken niet in extenso bij