2 APRIL 1925. 195 dit voorstel is overgelegd. Bij aanvragen om ontheffing van art. 15 der Bouwverordening gebeurt zulks wel. Spr. zou toch in overweging willen geven, bij dergelijke belangrijke voorstellen als het onderhavige het rapport van den Direc teur over te leggen. De VOORZITTER kan geen toezegging van dien aard doen; bedoelde rapporten zijn voor Burgemeester en Wet houders bestemd. Spr. meent, dat deze zaak, welke door Burgemeester en Wethouders, Bouwcommissie en Directeur onderzocht is, voldoende is toegelicht. De heer SPEYART VAN WOERDEN brengt in herin nering, dat de Voorzitter zooeven gezegd heeft, niet te weten wat voor nadere inlichtingen zouden moeten worden ver strekt. In het voorstel wordt echter niet anders gezegd dan dat er een gat in het metselwerk is ontstaan,, waarin men gemakkelijk een flinken stok kan steken. Verder niets. Spr. had dan ook gewild, dat er aan den Directeur gevraagd werd, of er geen herstel mogelijk is. De VOORZITTER: Dat zou toch maar half werk zijn. Verschillende motieven leiden ertoe een nieuwen muur te bouwen. De heer SPEYART VAN WOERDENAls de muur voor herstelling vatbaar blijkt te zijn, is het nog de vraag, of er alleen voor verbreeding van den verkeersweg een nieuwe muur zou moeten komen. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt daarop in stemming gebracht en aangenomen met 15 tegen 5 stemmen. Voor: de heeren Moll, Neve, Pelster, Bogmans, Schrauwen, Korteweg. Schlaghecke, Van Werk-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 195