21 APRIL 1925. 233 gunstiger omstandigheden. Thans echter waren èn de on gunstiger positie onzer gemeentefinanciën èn het feit, dat een steeds grooter aantal gemeenten tot pensioenaftrek soms met zelfs bovendien salarisverlaging overgegaan zijn wel factoren in staat om de kleine meerderheid, die zich bij de tweede stemming geformeerd had in een minderheid te veranderen. Wat zeggen Burgemeester en Wethouders hieromtrent nu in hun antwoord„Na het votum van verleden jaar kunnen dezerzijds geen voorstellen in dien geest worden verwacht tenzij de omstandigheden daartoe dringen", welk laatste h. i. niet het geval is. Wanneer deze kleine meerderheid nadat eerst de stemmen staakten Burgemeester en Wethouders er toe gebracht hebben dit jaar waar de omstandigheden veel gunstiger waren om te bereiken wat zij vorig jaar noodig achtten geen voorstellen in dien geest te doen waarom hebben Burgemeester en Wethouders zich dan ook niet laten leiden door de uitspraak van den Raad, die niet met een kleine meerderheid, maar met 12-6 stemmen Burgemeester en Wethouders uitnoodigde „de pensioenregeling voor de „wethouders weder ter hand te nemen en het daarheen te „leiden, dat deze regeling minder drukkend voor de gemeentekas „wordt" (blz. 416 notulen 1924)? Voorstellen daartoe bereikten ons niet. Is dit consequent? Ik heb omtrent andere gemeenten geen volledige aan- teekeningen gehouden, doch ik teekende aan hoe bij de begrootingsbehandeling in 1925 te Amersfoort een pensioen aftrek tot stand kwam, in Rotterdam na de wethouderscrisis- van der Hoeven thans een meerderheid gevormd is bereid het compromis-voorstel Schouten 6 1/i °/o pensioenaftrek 2 tijdelijke salariskorting te voteeren. Hoe in Nijmegen besloten werd met ingang van 1 April 1925 3 °/o voor eigen pensioen en met ingang van 1 October 1925 nog weer 3°/o voor weduwen- en weezenpensioen te korten, hoe in Apeldoorn met 16-7 stemmen besloten werd tot 8 2 °/0 pensioenaftrek,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 233