240 21 APRIL 1925. vóór vijf jaar, dezelfde argumenten voorwendt om zich van deze belangrijke aangelegenheid af te maken. Verder wordt in het antwoord van Burgemeester en Wet houders gezegd, dat uit het verschil van opvatting blijkt, dat een algemeene bevredigende regeling niet gemakkelijk is. Maar moet dit nu een motief zijn, Mijnheer de Voor zitter, om een ongewenschten toestand te laten voortduren. Ik zou in dit verband willen vragenzou in de toekomst dan alle sociale wetgeving maar achterwege moeten blijven, omdat er voor- en tegenstanders zijn en niet ieder bevredigd kan worden? Men denke slechts aan de Arbeidswet en de Invaliditeitswet. Neen, Mijnheer de Voorzitter, waar het maatschappelijke vraagstuk volgens Katholieke opvatting in de eerste plaats van zedelijken aard is, daar zullen de materieele belangen plaats moeten maken voor de godsdienstig zedelijke belangen Zondagsrust en Zondagsheiliging en is het de taak der Overheid deze te bevorderen en zich vooral ook door zede lijke beginselen te laten leiden. En moet dit in een stad als Breda met hare grootendeels Katholieke bevolking niet een gemakkelijke taak zijn voor de Overheid. Immers de Katho lieke werkgevers zoowel als de werknemers zijn gehouden den Zondag als rustdag te vieren en te heiligen en niet gelijk te stellen met de overige werkdagen. De Kerkelijke Overheid ageert herhaaldelijk tegen alle niet absoluut nood zakelijken arbeid en ook in de Encycliek „Rerum Novarum" wordt onder zorg van de Overheid voor de geestelijke be langen van de arbeiders zonder eenig voorbehoud o. m. aangegeven de verplichte Zondagsrust. Ook in het Katholiek sociaal gemeenteprogram, vastgesteld op 27 Augustus 1919 wordt de taak der Overheid als volgt aangegeven. „Met alle ten dienste staande middelen worden de heili ging en viering van den Zondag bevorderd en de Zondags rust verzekerd." Hiermede, Mijnheer de Voorzitter, meen ik aangetoond

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 240