21 APRIL 1925.
241
te hebben, dat de Overheid in deze eene taak heeft te ver
vullen.
Ik wil hier nog aan toevoegen, dat de plaatselijke midden
standsorganisaties, dus de meest belanghebbenden, zich nu
nog evenals vóór vijf jaar terug, uitspreken voor verplichte
Zondagssluiting. Dank zij de voortdurende actie, zoowel door
den middenstand als de bedienden de laatste tien jaren ge
voerd voor winkelsluiting op Zondag, zijn reeds prachtige
resultaten bereikt. Doch als ingewijde kan ik hier verklaren,
Mijnheer de Voorzitter, dat door den onwil van enkelingen
het particulier initiatief gevaar dreigt, hoezeer ook tegen
den wil van de betrokken winkeliers, die niets liever wen-
schen dan de Zondagssluiting te behouden. Evenwel kan,
zooals door mij zoo juist werd gezegd, de onwil van enke
lingen aanleiding zijn, dat een groote groep werknemers hun
Zondagsrust zal moeten opofferen.
Ook dit hoop ik, zal het College van Burgemeester en
Wethouders doen inzien, dat door de Overheid ingegrepen
dient te worden door de winkelsluiting op Zondag verplich
tend te stellen.
Dit wat betreft de Zondagssluiting.
Vervolgens zij het mij vergund, Mijnheer de Voorzitter,
een enkel woord te zeggen naar aanleiding van het antwoord
van Burgemeester en Wethouders in zake het georganiseerd
overleg voor ambtenaren en beambten in dienst der gemeente.
In tegenstelling met de gedane mededeeling, dat Burge
meester en Wethouders dit punt niet van urgent belang
beschouwen, acht ik afdoening zeer urgent en kan de vage
belofte, dat dit onderwerp Uwe aandacht heeft, mij niet be
vredigen. Het is toch niet meer dan een eisch van billijkheid
en recht, dat voor deze groote groep van personeel in dienst
der Overheid werkzaam door middel van het georganiseerd
overleg de gelegenheid wordt geschapen, dat met hunne
rechtmatige wenschen en verlangens bij de vaststelling hunner
arbeidsvoorwaarden worde rekening gehouden. Hiertoe dringt
ook zeer zeker, Mijnheer de Voorzitter, de eigenaardige