21 APRIL 1925. 243 zen, dat de ambtenaar tegenover de Overheid een geheel andere positie inneemt dan de werknemer tegenover den werkgever. Van een positie „tegenover" is eigenlijk al geen sprake. Immers de ambtenaar is hulp van de Overheid; hij is met de uitvoering belast, hij is een deel der Overheid. Hij mist dan ook, en volkomen terecht, het recht van staken. Hij kan van het laatste der strijdmiddelen geen gebruik maken. In de jaren van schrikbarende duurte, die nog zoo versch in het geheugen liggen, was de positie van de amb tenaren verre van rooskleurig. In het particulier bedrijf kon den de werknemers betere arbeidsvoorwaarden bedingen en als uiterste middel van het stakingsrecht gebruik maken. Hiermede, Mijnheer de Voorzitter, meen ik aangetoond te hebben, dat de ambtenaren een speciale positie innemen ten opzichte van de middelen die verbetering kunnen af dwingen, maar daaruit volgt dan ook als van zelf, dat de Overheid, meer dan wie anders ook, tot taak heeft eigener beweging voor behoorlijke arbeidsvoorwaarden te zorgen. Uit dien hoofde, Mijnheer de Voorzitter, lijkt het mij een redelijken eisch, dat de ambtenaren en beambten gehoord worden, dat door middel van het georganiseerd overleg met hun wenschen en verlangens bij de regeling hunner rechts positie wordt rekening gehouden. Een en ander geeft mij dan ook aanleiding, Mijnheer de Voorzitter, niet alleen de aandacht van het College van Burgemeester en Wethouders voor deze belangrijke punten als Zondagssluiting en georganiseerd overleg voor de amb tenaren te vragen, maar tevens met den meesten aandrang te verzoeken, dat zoo spoedig mogelijk voorstellen dienaan gaande den Raad zullen bereiken, daar anders door mij een initiatief voorstel bij den Raad zal worden ingediend. Mijnheer de Voorzitter, ik dank U. De heer MOLL wenscht, naar aanleiding van de woorden van de vorige Sprekers enkele opmerkingen te maken. Hij moet opkomen tegen de bewering van den heer Cohen,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 243