21 APRIL 1925 249 den vermenigvuldigingsfactor met 1 te verlagen. Men ziet, dat de kans op belastingverlaging reeds in het volgende jaar toch niet zoo gering is. Dat de schulden vermeerderd zijn, beteekent op zich zelf weinig. Men behoeft daardoor nog niet minder geworden te zijn. Er staat vermeerdering van bezittingen tegenover. En wanneer door grondverkoop groote bedragen ontvangen worden, kan door aflossing de schuld weer worden ver minderd. Men moet zich door dien vermeerderden schulden last dus niet van de wijs laten brengen. Zeer zeker is zuinigheid geboden, doch de vermeerdering der schulden in de laatste jaren behoeft geen reden te zijn om noodige of zeer wenschelijke werken achterwege te laten. De VOORZITTER constateert, dat de woorden, waar mede het Antwoord van Burgemeester en Wethouders op het Centraal Rapport aanvangt, n. 1. „dat over het algemeen noch ten aanzien van het beleid, noch ten aanzien van de samenstelling der begrooting, wat de groote lijnen betreft, bezwaren zijn geopperd", op het oogenblik nog houdbaar zijn, al zijn er dan ook enkele zaken naar voren gebracht, waarop critiek is uitgeoefend. In de eerste plaats is gewezen op de groote vertraging, welke de indiening dezer begrooting heeft ondervonden. Het motief daarvoor heeft men echter toch wel aanvaard; voor het volgende jaar staat de zaak anders en het zou best mogelijk kunnen zijn, dat in deze zaal, waarvan zoo'n kalmeerenden invloed schijnt uit te gaan, dit jaar nog een begrooting zal worden behandeld. Een andere kwestie is door den heer Cohen naar voren gebracht, n. 1. de te late afdoening van moties en voorstellen door raadsleden ingediend. De heer Cohen heeft bij zeer geringe motiveering leelijke uitdrukkingen ge bezigd als „sabotage", „alles is ijdel" e. d. en als voorbeeld slechts aangehaald de melkventverordening van den heer Elich, Hij had er bij kunnen voegen de motie van den

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 249