21 APRIL 1925.
251
hebben Burgemeester en Wethouders ten vorige jare hun
meening doen kennen. Zoo erg is het met de gemeente-
flnanciën niet gesteld, dat het noodzakelijk was er thans op
terug te komen. Wat de pensionneering der wethouders
betreft, heerscht ook in Burgemeester en Wethouders de
meening, dat niet op de wijze, als door den Raad vóór een
paar jaren aanvaard, kan worden voortgegaan. Zij zijn
doende dienaangaande gegevens te verzamelen.
Spr. is den heer Appelboom dankbaar voor diens
„Selbstbeschrankung" ten opzichte van de politie. Hij wil
echter te dien aanzien toch nog enkele cijfers noemen. Toen
Spr. in 1919 hier kwam, was de positie van het politiecorps
zeer slecht; hij is er zeker van, dat niet een van de raads
leden den toenmaligen toestand zou terugwenschen. Er is
toen spoedig een betere regeling gekomen. Ter vergelijking
van de uitgaven zijn de volgende begrootingscijfers naast
elkaar te stellen: voor 1919 werden de uitgaven begroot
op rond f69.000, voor 1920: f 147.000, voor 1921 f 186.000,
voor 1922: f227.000, voor 1923: f 204.000, voor 1924:
f 187.000, voor 1925: f 178.000. Uitbreiding van het corps
wegens beperking van arbeidstijd en de salarisregelingen
van den Raad deden de uitgaven aanzienlijk stijgen. Sinds
1922 werd daling met succes nagestreefd; sindsdien is een
halve ton op de jaarlijksche uitgaven bezuinigd, zoodat men
meer en meer in een regelmatigen toestand geraakt.
Wat nu de overige deelen der begrooting betreft het
gros ervan zijn wettelijke uitgaven, zooals o. a. die op on
derwijsgebied. Spr. wil er even op wijzen, dat laatstbedoelde
kosten voortdurend oploopen. Het bijzonder onderwijs vraagt
natuurlijk veel. Men denke alleen maar eens aan dien éénen
post „Vergoeding voor boventallige leerkrachten", waarom
trent het verslag van den Raad opmerkingen bevat, zeer
terecht in klagenden toon; hier waren Burgemeester en
Wethouders toch zeker niet degenen, die kosten deden op
loopen. Daarbij komt nog, dat men van andere zijde aan
dringt op het geven van openbaar gymnastiek- en bewaar-