256 21 APRIL 1925. de salarissen verhoogd zouden moeten worden. De heer Speyart heeft in dit verband gewezen op hetgeen te Am sterdam is geschied, maar, waarom heeft de heer Speyart de Amsterdamsche salarisstaten niet overgelegd Daaruit zou blijken, dat de positie van het gemeentepersoneel aldaar nog heel wat beter is dan hier. Daarbij komt nog, dat hetgeen te Amsterdam heeft plaats gehad is gebeurd in overleg met de commissie voor het georganiseerd overleg, Spr. kan zich ten aanzien van den voorgestelden pensioenaftrek volkomen vereenigen met de zienswijze van den heer Moll. Ten opzichte van de steunverleening aan werkloozen, heeft de heer Moll verklaard, de ontwerp-steunregeling te hebben ingetrokken, omdat er op het oogenblik zoo weinig werk loozen zijn. Maar, vraagt Spr., is dit een motief tot intrek king? Er kan toch op een gegeven oogenblik wederom groote werkloosheid intreden en is de heer Moll dan gereed Hij kan met de opvatting van den heer Moll in deze niet accoord gaan. Spr. gelooft echter, dat, als de heer Moll geheel vrij stond, hij er wel anders over zou denken. Spr. meent, dat de steunregeling, welke indertijd door den Raad is aangenomen, toch nog steeds van kracht is en vraagt, of daaraan niet de hand wordt gehouden. Wanneer er geen werkloozen zijn, op wie die regeling van toepassing is, dan is dat zooveel te beter, maar er moet z. i. een steunregeling zijn voor eventueel voorkomende gevallen. Voorts zegt Spr. dat het niet zoo zeer gaat om het aantal werkloozen, doch of die werkloozen hoofden zijn van groote gezinnen. De heer Moll heeft er op gewezen, dat het Burgerlijk Armbestuur een aanvullende taak heeft, d. w. z. dat het particulier initiatief in deze moet voorgaan. Hoezeer ook Spr. de verrichtingen van particuliere zijde op het gebied der armenverzorging waardeert, kan hij het toch met die opvatting niet eens zijn. De Overheid dient in de eerste plaats steun te verleenen, terwijl het particulier initiatief aanvullend kan optreden, anders kunnen de ondersteunden niet vrijuit gaan. Spr. is van meening, dat het niet de taak

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 256