21 APRIL 1925.
257
van het Burgerlijk Armbestuur is om de behoeftigen met
dergelijke lage giften af te schepen als thans geschiedt.
Vervolgens zegt Spr., dat de melkventverordening niet het
eenige voorbeeld is van een uit den boezem van den Raad
voortgekomen zaak met welker afdoening getraineerd wordt.
In dit verband noemt Spr. de motie tot invoering van de
52-urige werkweek bij de politie, welke met groote meer
derheid door den Raad is aangenomen; de Burgemeester
heeft zich echter met een Jantje-van-Leiden van de zaak
afgemaakt. Dan is er nog de badhuiskwestie; jaar in, jaar
uit is er door Spr.'s fractie op de oprichting van een volks
badhuis gehamerd. Wel werd er dan van de zijde van het
College steeds gezegd, dat zeer spoedig plannen daartoe
zouden worden ingediend, doch het voorstel van Wet
houder Korteweg buiten beschouwing latende is zulks
tot op heden niet geschied. Burgemeester en Wethouders
gaan nog maar steeds door met datgene af te poeieren, wat
hun niet welgevallig is.
Ten slotte dient Spr. een motie in, tot reorganisatie van
het Burgerlijk Armbestuur.
De heer SCHLAGHECKE verklaart, de moeilijkheden,
welke de Voorzitter met betrekking tot de winkelsluiting
op Zondag in verband met de aangebouwde gemeenten
heeft opgeworpen, niet te kunnen deelen. Spr. handhaaft
dan ook zijn opvatting daaromtrent.
De heer Appelboom heeft zich zooeven opgeworpen
tot advocaat der werkgevers en de loonen op de vrije markt
in het geding gebracht. Maar, het kan toch de bedoeling
niet zijn, deze loonen tot voorbeeld te nemenSpr. sluit
zich ten opzichte van deze kwestie volkomen aan bij hetgeen
de heer Moll gezegd heeft. Hij betreurt het ten zeerste,
dat bij de tegenwoordige loonen in het particulier bedrijf
geen sprake kan zijn van een menschwaardig bestaan.
Den heer MOLL verheugt het, dat de heer Appelboom