21 APRIL 1925. 259 toestand zoo blijft, zijnerzijds geen voorstel tot het invoeren van een nieuwe steunregeling is te verwachten. Hij zal er echter gaarne toe medewerken om de enkele werklooze ge zinshoofden tijdelijk voort te helpen door middel van de werkverruiming. Wat de door het Burgerlijk Armbestuur gedane uitkee- ringen betreft, het is niet mogelijk de door den heer Cohen genoemde bedragen te beoordeelen, zonder dat men weet, of die gezinnen ook andere inkomsten genoten, zooals ouder domsrente, steun van kinderen of hulp van de St. Vincen- tiusvereeniging, de Diaconie of de Vereeniging „Bredasche Armenzorg". Den heer PELSTER doet het genoegen, dat de heer Speyart van Woerden er tegen is opgekomen, dat Spr. diens betoog somber genoemd heeft, daardoor is nu wel komen vast te staan, dat de toestand van de gemeente- flnanciën niet ongunstig genoemd mag worden. De heer Appelboom heeft verzocht eens te willen nagaan de stijging van het heffingspercentage der plaatselijke inkomsten belasting in Breda en andere soortgelijke gemeenten, maar, dan zal tevens nagegaan moeten worden onder welke om standigheden die stijging heeft plaats gehad. Te Breda zijn daarbij abnormale omstandigheden in het spel; het is hier n. 1. zoo gemakkelijk even buiten de gemeentegrenzen te gaan wonen en daardoor aan Breda geen of minder belasting te betalen, maar toch van de voordeelen en genoegens, welke Breda biedt, ruim te profiteeren. Spr. hoopt, dat die abnor male omstandigheden spoedig zullen zijn verdwenen. De VOORZITTER merkt op, dat de heer Cohen nu nog met de badhuiskwestie als voorbeeld van terzijdestelling door Burgemeester en Wethouders is komen aandragen. Spr. kan zich niet herinneren, dat van de zijde van het College daaromtrent ooit een toezegging van eenige beteekenis is gedaan; meer dan de zaak overwegen was moeilijk:

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 259