5 FEBRUARI 1925. 25 Gemeentewet, dit ontwerp aan het oordeel te onderwerpen van den Raad en van eene door de kiezers voor den Raad te kiezen Commissie uit de ingezetenen, waarin de Burge meester voorzit. Mijnheer de Voorzitter, heb ik te veel gezegd, toen ik daar juist het woordje „eindelijk" bezigde? Neen. Immers destijds reeds vóór 22 jaar, was volop de noodzakelijkheid gebleken eener herziening der toen en nu nog bestaande grensregeling. Hoe vol beteekenis zijn nog altijd de woorden bij de toenmalige behandeling in dezen raad op den 19en Maart 1904 gesproken door den man, die 43 jaar lid van dezen raad was en wiens verdienste voor deze gemeente zoo groot was, dat de Raad meende zijn naam te moeten vereeuwigen door een plein dezer stad te noemen naar hem, den volbloed Bredanaar, Frans Heijlaerts. De rede, door hem bij die gelegenheid gehouden was niet lang, maar hij de alleszins tot oordeelen bevoegde sprak, Mijnheer de Voorzitter, ik zal de notulen dier ver gadering woordelijk citeeren: „De heer Heijlaerts weer spreekt de meening van den heer Rombouts, dat de uit voering der woning- en gezondheidswetten de annexatie niet noodig zou maken. Juist het omgekeerde is het geval meent spreker. De hygiëne vordert licht, lucht en ruimte, doch Breda bezit die ruimte niet. De enkele open plekjes dienen behouden te blijven voor pleinen of iets dergelijks. De krotten moeten worden opgeruimd, doch welke woningen zullen wij onzen arbeiders kunnen aanbieden, vraagt spreker. Men zal overal tevergeefs naar eenige ruimte zoeken." Verder „De heer Heijlaerts kan niet medegaan met de gemaakte opmerking, dat de grensregeling zou zijn tegen den zin der Bredanaars. Wel hebben eenige personen getracht het publiek op te zweepen." Mijnheer de Voorzitter, U ziet, koning Salomo had gelijk, er is niets nieuws onder de zon.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 25