260 21 APRIL 1925. integendeel zijn Burgemeester en Wethouders altijd van oordeel geweest, dat de omstandigheden in aanmerking genomen vooreerst niet aan dien wensch kon worden voldaan. De heer COHEN: De heer Lijdsman heeft indertijd toch medegedeeld, dat alleen nog maar de aanwijzing van de plaats voor het badhuis moeilijkheden opleverde. De VOORZITTER: Zulks getuigt van den goeden wil van Burgemeester en Wethouders ten deze, overigens is het College niet aansprakelijk voor de uitlatingen van een zijner leden. Wat de motie betreffende de 52-urige werkweek bij de politie aangaat, herinnert Spr. zich, dat die kwestie in den Raad besproken is. Als er verder niets gebeurd is, ligt daarin het antwoord opgesloten. De heer Appelboom meende te mogen constateeren, dat Spr. toegegeven had, dat er vroeger ten opzichte van de politie onregelmatige toestanden hadden bestaan. Spr. heeft echter alleen willen zeggen, dat er in de laatste jaren bezuinigingen zijn aange bracht, waardoor inderdaad en met succes naar een kosten niveau werd gestreefd, dat in betere verhouding tot de geheele begrooting staat. Wanneer er inderdaad onregel matige toestanden hadden geheerscht, dan zou de schuld daarvan rusten op den Raad, die er indertijd alles voor gevoelde de 48-urige werkweek in te voeren. Indien thans in plaats van de 56-urige de 52-urige werkweek zou worden ingevoerd, zou zich dat op de cijfers wreken. Spr. sluit alsnu de algemeene beschouwingen. De heer APPELBOOM geeft in overweging, om, alvorens over te gaan tot de artikelsgewijze behandeling der begrooting, in principe te besluiten om vanaf 1 Januari 1925 5 c/0 korting op de salarissen en loonen van het gemeentepersoneel toe te passen als vergoeding voor een gedeelte van de door de gemeente voor hen te storten pensioensbijdragen. Spr.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 260