21 APRIL 1925.
281
maken, mits zulks zonder kosten en met nuttig effect voor
den dienst kan geschieden.
Wat de aanvulling van de opengevallen plaatsen aangaat
het is een compliment voor degenen, die met de waar
neming zijn belast geweest, dat de dienst ondanks de dunne
bezetting goed heeft gemarcheerd. Het is een feit, dat de
sinds November 1922 bestaande inspecteursvacature tot op
heden nog niet is aangevuld. Er is mede gedraald totdat
de nieuwe Commissaris in functie zou zijn. Spr. gelooft,
dat dit een goede tactiek is geweest. Nu moet men echter
niet redéneerenhet is al die jaren goed gegaan, nu kan
het wel zoo blijven voortduren. De waarneming gaat als
het moet, maar is zeer bezwaarlijk op den duur. De aan
stelling van een inspecteur naast dien der recherche is dan
ook waarlijk geen overdreven eisch. Spr. heeft nagegaan,
dat in tal van plaatsen, welke van ongeveer gelijke grootte
zijn als Breda, de bezetting grooter is. In het meerendeel
der plaatsen, als Amersfoort, Apeldoorn, Hilversum en
Leeuwarden heeft men een hoofdinspecteur. Het verdient
ten zeerste aanbeveling de recherche en den algemeenen
dienst elk onder eigen leiding te houden.
Nu de adjunct-inspecteursvacature. Een behoorlijke func
tioneering van den dienst brengt mede, dat iedere groep
agenten een chef heeft, en daarnaast is een adjunct-inspecteur
voor speciale diensten noodig. Thans komt het soms voor,
dat zelfs een agent diensten moet verrichten, die eigenlijk
door een adjunct-inspecteur moeten worden gedaan. Wanneer
tot nu toe de dienst, zonder dat er klachten zijn ingekomen,
heeft gefunctioneerd, dan kan dat inderdaad niet anders
beschouwd worden als een stille hulde aan degenen, die
zulks gedurende deze jaren ondanks de vacatures van
commissaris, inspecteur en adjunct-inspecteur mogelijk hebben
gemaakt.
Ten slotte deelt Spr. mede, dat het niet in de bedoeling
ligt, het getal hoofdagenten-controleur, dat thans 2 bedraagt,
op het vroeger aantal te brengenwellicht kan met 2 worden