28
5 FEBRUARI 1925.
gumenten van zoogenaamd historischen aard, waarmede
overigens ieder plan tot grenswijziging wordt bestreden.
En wordt dit alles ook niet ten volle bevestigd door dat
gene, wat wij vinden in het bekende standaardwerk van
Buijs: ,,De Grondwet In deel l op pagina 9 en 10
lezen we
„Met dat al is de vrees, welke velen in 1848 koesterden,
dat de wetgever wel eens van het hier toegekende recht
een veel te ruim gebruik zou kunnen maken, door de ervaring
allerminst bevestigd. Integendeel, de bezwaren aan elke ver-
eeniging en splitsing verbonden, blijken zoo groot en de
klachten, welke de pogingen om daartoe te geraken uitlokken,
zijn dan ook telkens zoo menigvuldig, dat zij niet alleen van
het misbruiken van dit recht terughouden, maar zelfs af
schrikken van een dikwijls toch zeer doelmatig en zelfs zeer
noodzakelijk gebruik. Zeer in het bijzonder wordt dit onder
vonden door die groote gemeenten, welke haar snel aan
wassende bevolking niet meer op eigen grondgebied kunnen
herbergen, uitbreiding van grenzen vragen ten einde allen te
kunnen omvatten, die werkelijk tot hare gemeenschap be-
hooren, maar zich daar buiten gevestigd hebben. De tegen
kanting, welke dergelijke aanvragen ondervinden, wordt
allengs sterker. Men spreekt van willekeurige annexatie, van
opoffering der zwakken aan de sterkeren, van miskenning
van historische rechten en van revolutionair geweld, Dat
zulk eene tegenkanting zich allerminst op de Grondwet kan
beroepen, ligt voor de hand, want deze heeft in artikel 2
zeer nadrukkelijk het beginsel uitgesproken, dat het belang
van de geheele gemeenschap zwaarder moest wegen dan het
plaatselijk belang en juist daarom aan den gewonen wetgever
de regeling van de gemeentelijke grenzen overgelaten, opdat
waar behoefte aan wijziging zich duidelijk mocht openbaren,
die behoefte ook zou kunnen worden bevredigd. De bewering
dat eene nieuwe grensregeling, op dien grond ingevoerd, als
een daad van revolutionair geweld zoude moeten worden
gebrandmerkt, berust op een zonderlinge opvatting van het