306 23 APRIL 1925. De heer VAN WERKHOOVEN heeft bezwaar tegen subsidieering van het Lyceum uit een oogpunt van concur rentie voor het gemeentelijk Gymnasium. Ook heeft Spr. niet den indruk gekregen, dat het onderwijs, aan het Lyceum gegeven, voorziet in een behoefte. De VOORZITTERDat het inderdaad in een behoefte voorziet, bewijst wel, dat het reeds in de bestaande 3 leer jaren door tal van leerlingen wordt bezocht. Het concurren- tiegevaar voor het Gymnasium kan geen reden zijn om de subsidie-aanvraag af te wijzen. Heï aantal leerlingen van het Gymnasium is niet groot, maar het is nooit groot geweest het is, sinds het Lyceum bestaat, niet belangrijk teruggeloo- pen. Men moet dat concurrentie-gevaar dan ook niet te erg opvatten en ten deze zijn kijk verbreeden. Al verliest het Gymnasium ook enkele leerlingen, dan staat daartegenover voor Breda het idieëele belang van het bezit van een zoo gezochte onderwijs-inrichting als het Lyceum is. De heer VAN WERKHOOVEN vraagt, of, wanneer subsidie wordt verleend, men daaraan voor altijd vastzit. De VOORZITTER Dat kan in de voorwaarden worden geregeld. Men moet niet zijn eigen instelling verdedigen als wel eens van de gemeente ten aanzien van haar paarden tram is gezegd. Burgemeester en Wethouders vatten hun taak als gemeentebestuurders eenigszins anders op. De heer KORTEWEG wijst er op, dat er ouders zijn, die hun kinderen een beslist godsdienstige opvoeding willen geven. Zij stuurden hun kinderen vóór het bestaan van het Lyceum naar onderwijsinrichtingen buiten de stad. Waar hier de meerderheid der bevolking Roomsch-Katholiek is, heeft zij recht op het bestaan van een zoodanige instelling te Breda. Die menschen betalen echter ook mede aan de kosten van het Gymnasium. Spr. kan op grond van die overwegingen zijn stem aan dezen memorie-post geven.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 306