23 APRIL 1925. 307 De heer MOLL zegt, naar aanleiding van de geuite vrees, dat het Lyceum te veel schade zal toebrengen aan het Gymnasium, dat, ook al zou de gelijkstelling van het bijzonder met het openbaar onderwijs niet tot stand gekomen zijn, de Roomsch-Katholieke scholen te Breda toch zouden hebben gebloeid. Wanneer men nagaat, dat het Lyceum reeds thans 90 leerlingen telt tegen het Gymnasium 55, dan gelooft Spr. wel, dat een instituut van zoo hooge cultureele waarde ge steund verdient te worden. De heer KOOPERBERG ziet in de oprichting van dit Lyceum een voortwoekeren van de splijtzwam, die het onderwijs hier te lande heeft aangetast. De heer Kor te weg heeft gezegd, dat er ouders zijn, die hun kinderen een beslist godsdienstige opvoeding willen geven. Doch hoevele van die ouders staan niet onder den druk van anderen Wanneer het Lyceum thans reeds zoo druk bezocht wordt, dan is dit het gevolg van het feit, dat de ouders gedwongen worden er hun kinderen heen te sturen. Immers, het is toch van voldoende bekendheid, dat de ouders er zedelijk toe verplicht worden hun kinderen naar de bijzondere scholen te zenden. Voorts verklaart Spr. van het verleenen van subsidie aan het Lyceum consequenties te vreezen; straks zullen er aan vragen komen om steun voor de oprichting van een dergelijk instituut op Christelijk-Historischen of Anti-Revolutionnairen grondslag. Laten wij toch paal en perk stellen aan de sub- sidieering van confessioneele scholen. Is het niet een verre gaande onbillijkheid, dat andersdenkenden daaraan moeten betalen De VOORZITTER antwoordt den heer Kooperberg, dat men tegenwoordig zelfs in de meest liberale kringen de gelijkstelling van het bijzonder met het openbaar onderwijs wordt aangenomen als iets billijks. Spr. acht het redelijk, dat in dit geval een subsidie wordt toegekend.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 307