30
5 FEBRUARI 1925.
verzet, doch integendeel de noodzakelijkheid ten volle bewijst.
Thans, Mijnheer de Voorzitter, zij het mij vergund een
en ander aan te vullen met argumenten van meer plaatselijken
aard. Wijlen de heer Heijlaerts sprak 22 jaar geleden
van krotwoningen. Mijnheer de Voorzitter, met dankbaarheid
erken ik, dat er nadien veel, ja zeer veel verbeterd is, maar
toch, als we eens opslaan het boekje bevattende de enquête,
naar ik meen omstreeks 1910 door den Volksbond tegen
drankmisbruik hier ter stede ingesteld naar de woningtoe
standen en we vinden daarin de beschrijving van de ellende
in de poortjes aan Haagdijk, Middellaan, Leuvenaarstraat,
Ginnekenstraat enz., dan moet helaas worden toegegeven,
dat daar nog niets althans heel weinig is veranderd.
Nog altijd zoude ik geen antwoord vermogen te geven
op de vraag van den heer Heijlaerts, welke woningen
wij dezen arbeiders zouden kunnen aanbieden. Zegt het dan
niets, dat wij de Raad van Breda nog niet lang ge
leden gedwongen waren om menschen, ingezetenen der
gemeente, Mijnheer de Voorzitter, te huisvesten op het
terrein der gemeentereiniging. En waarom dat alles?
Met een kleine variatie op het bekende woord van Mul-
tatuli zou ik willen vragen
„Wijs mij de plaats waar ik huizen kan bouwen."
Niet alleen voor onze ambtenaren en werklieden, die in
strijd met de allereerste begrippen van behoorlijk gemeente
beleid, voor een maar al te groot deel buiten eigen gemeente
moeten wonenniet alleen voor speel- en sportterreinen,
waaraan eene maar al te zeer gevoelde behoefte bestaat;
zelfs niet in de eerste plaats voor slachthuis, veemarkt en
tal van andere zaken, die toch binnen eigen gemeente be
hoorden te zijn gehuisvest; maar bovenal voor de honderden,
die maar al te lang reeds verblijf hebben gehouden in de
zelfde krotwoningen van 1903; die tegen elk begrip van
hygiëne en zedelijkheid in, opgepakt zitten in de menschen-
pakhuisjes, waar meermalen soms meer dan twee gezinnen,