316 23 APRIL 1925. gemeente nog een contract heeft loopen van een jaar en dat de paardentractie zal worden aangevuld met drie door den heer Van Wieringhen Borski in Duitschland bestelde autobussen. „Liegt die kennis, dan liegt Spreker (d. i. de heer Haaiman) ook, maar er zal wel iets van waar zijn." Tot zoover het courantenverslag. Spr. zou wei eens willen weten, of die uitlatingen van den heer Haai man op waarheid berusten. De heer SCHRAUWEN is altijd van meening geweest, dat hier de beslissing zou liggen in zake de voorziening in de verkeersregeling te Breda. Uit deze motie blijkt echter, dat de Vereeniging „Breda Vooruit", waarvan de meeste bestuursleden buiten Breda wonen, voorschrijft hoe daarin moet worden voorzien. Spr. stelt voor, de motie voor ken nisgeving aan te nemen. De heer HORNIX vraagt, of Burgemeester en Wethou ders naar aanleiding van deze motie mededeelingen kunnen doen omtrent den stand van zaken. De VOORZITTER zegt, in zijn antwoord aan de ver schillende sprekers heel kort te kunnen zijn. In de eerste plaats zal Spr. den heer Cerutti beantwoorden. Spr. was ook voor die bewuste vergadering, welke op een zoo émineuzen datum werd gehouden, uitgenoodigd, doch hij heeft te moeten bedanken, daar hij van oordeel was, dat een dergelijke behandeling van het verkeersvraagstuk geenszins Breda vooruit zou kunnen helpen. Dit heeft Spr. het bestuur doen weten. De feiten hebben Spr. in het gelijk gesteld. De mededeelingen van den heer Haaiman droegen een 1 April-achtig karakter. Spr. meende, dat zij een verkeerden indruk op den Raad moesten maken. Hij heeft tijdig den volgenden ochtend aan de plaatselijke pers bericht, dat van de mededeelingen van den heer Haaiman geen woord waar was. De beide redacties zegden toe des avonds daarvan

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 316