5 FEBRUARI 1925.
31
op de meest bekrompen wijze een niet al te dicht onderdak
vinden.
Het zou hier de plaats zijn in te gaan op het verwijt, dat
Breda niet of niet voldoende zou hebben getracht de be
schikking te krijgen over de binnen de gemeente liggende
militaire terreinen. Maar wij, gemeenteraad van Breda, weten
wel beter; maar al te dikwijls is reeds op de Haagsche
doovemansdeur geklopt. Er werd nog niet eens „Binnen"
geroepen.
Maar, Mijnheer de Voorzitter, verondersteld, dat het
mogelijk ware, direct de beschikking te erlangen over deze
stukken grond, zou het dan oirbaar zijn deze maar direct
vol te bouwen? Ik zeg het den heer Heijlaerts gaarne
na; wat lucht en licht is heusch niet overbodig. Ook een
stad moet gezonde longen hebben, terwijl ik nog niet wil
reppen van het feit, dat daarmee toch geenszins tegemoet
zou zijn gekomen aan de directe behoefte aan bouwterrein,
laat staan afdoende reserves voor een hopelijke ontwikkeling
eener eerste toekomst.
Enkel en alleen het verkrijgen van voldoende bouwterrein,
publiekrechtelijk binnen deze gemeente, zou voor mij vol
doende zijn, om eene grenswijziging ja, ik aanvaard hier
zelfs het woord annexatie te rechtvaardigen. Mijnheer
de Voorzitter, ik wil den raad niet vermoeien met in te
gaan op en te bestrijden de tallooze, kleine, nietszeggende
en bovendien maar al te dikwerf onjuiste argumenten, die
tegen grenswijziging welke ook zijn aangevoerd. Maar
wanneer ik telkens weer met nadruk hoorde verzekeren, dat
sommigen in de buitengemeenten zich stelden op het stand
punt van geen man en geen vierkante meter; ja, als
ik meermalen heb hooren rammelen met de kogeltasschen
der gewapende Burgerwachten, dan dacht ik dikwijls aan
een oud liedje uit mijn jeugd, dat met een kleine wijziging
thans zou kunnen luiden
Ach mijn lieve Augusteijn,
Alles schiet ie kort en klein.