332 23 APRIL 1925. „en niet meer zal voldoen aan de eischen, welke krachtens „de Arbeidswet zijn gesteld. „Ook om die reden is het niet gewenscht, dat men het „tegenwoordige schaftlokaal gaat inkrimpen. „Al deze omstandigheden leiden ertoe, dat de meerderheid „van ons college de aanneming van het voorstel van den „heer Korteweg meent te moeten ontraden. „De heer Korteweg daarentegen beroept zich op Til- „burg door vergelijking van de bevolkingscijfers en de op brengst der baden en meent om die reden, dat er geene „aanleiding bestaat de financieele en andere bezwaren, welke „er bij de andere leden van het college tegen zijn voorstel „bestaan, zoo hoog aan te slaan. Hij meent derhalve zijn „voorstel te moeten handhaven. „Met overlegging van de op deze zaak betrekking heb bende bescheiden, hebben wij de eer U het voorstel hierbij „ter beslissing aan te bieden." De heer HORNIX begroet dit voorstel met vreugde, omdat het beoogt een einde te maken aan den bestaanden toestand zonder badhuis. Alhoewel het badhuis een provi sorisch karakter zal dragen, zal het in een behoefte voorzien. Bovendien zijn de daaraan verbonden kosten niet hoog en kan het later nog worden uitgebreid. Spr. zal het voorstel- Korteweg dan ook gaarne steunen. De heer PELSTER zet de door den heer K orteweg in diens voorstel genoemde cijfers met betrekking tot de subsidieering van het badhuisje aan de Fellenoordstraat recht. Voorts zegt Spr. de plaats van het door den heer Korteweg voorgestelde volksbadhuis ongunstig te vinden. Het is niet af te sluiten van het fabrieksterrein en is boven dien onvrij. Ook de W. C.'s en urinoirs zouden niet alleen voor de badgasten zijn. Dan is er nog het bezwaar, dat het slechts toegankelijk is langs een z. g. kippentrapje van ijzer. De raming der kosten is veel te geflatteerd; de Directeur

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1925 | | pagina 332